Vertrouwen als graadmeter van de staat

Hoe stevig staat Nederland nog?

Het vertrouwen in de Nederlandse overheid koelt langzaam af. De instituties functioneren, maar de onderstroom verandert. Hoe veerkrachtig is onze democratie als het geloof in de politiek tanende is?

Het is al jaren een terugkerend thema: het tanende vertrouwen in de politiek en de overheid. Waar Nederlanders ooit tot de meest gezagsgetrouwe burgers van Europa behoorden, is het geloof in de bestuurlijke instituties langzaam aan het afbrokkelen. De cijfers laten een genuanceerd, maar onmiskenbaar beeld zien: het vertrouwen is nog altijd hoger dan in veel andere landen, maar het glijdt gestaag weg.

Een land dat zichzelf wantrouwt

Uit de meest recente OECD Survey on the Drivers of Trust in Public Institutions (2024) blijkt dat 44 procent van de Nederlanders “hoog of redelijk hoog” vertrouwen heeft in de nationale regering. Dat is weliswaar boven het gemiddelde binnen de OESO-landen (39 procent), maar ook een daling van zo’n vijf procentpunten ten opzichte van 2021.

In dezelfde enquête zegt 54 procent vertrouwen te hebben in het lokale bestuur. Nog steeds aanzienlijk, maar niet onbezorgd hoog. Nederland bevindt zich daarmee in de kopgroep van Europa, maar met een neerwaartse trend die zichtbaar is sinds de coronaperiode.

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) beschrijft in zijn recente rapportages (Burgerperspectieven 2025/1 en Sociale en Culturele Ontwikkelingen 2024) een vergelijkbare beweging. Het vertrouwen in de regering schommelt, maar is “structureel lager dan vóór 2020”. Vooral het vertrouwen in politici is fragiel: rond de één op de vier Nederlanders geeft aan vertrouwen te hebben in de Tweede Kamer.

Bovendien vindt meer dan de helft van de Nederlanders (60 procent) dat politici “niet opkomen voor mensen zoals zij”, en 43 procent dat de overheid onvoldoende luistert. Dat zijn percentages die in vergelijking met tien jaar geleden fors hoger liggen. Niet omdat mensen cynischer zijn geworden, maar omdat hun verwachtingen van de overheid zijn toegenomen.

Vertrouwen is geen luxe

Vertrouwen in instituties is meer dan een graadmeter van tevredenheid: het is een vorm van maatschappelijk kapitaal. Volgens de OECD is vertrouwen nauw verbonden met de manier waarop burgers “agency” ervaren; of ze het gevoel hebben invloed te kunnen uitoefenen. Nederlanders die vinden dat ze gehoord worden, hebben bijna drie keer zoveel vertrouwen in de regering (69 procent) als degenen die dat gevoel missen (22 procent).

Dat inzicht raakt aan de kern van het bestuurlijke vraagstuk van deze tijd: hoe kan een hoogontwikkelde, goed functionerende staat toch een vertrouwenscrisis ervaren?
De verklaring ligt niet alleen in incidenten of politiek wanbeheer. Het gaat dieper: digitalisering, individualisering en complex beleid hebben de afstand tussen overheid en burger vergroot. Waar de overheid ooit een vanzelfsprekende autoriteit was, is zij nu een gesprekspartner die voortdurend moet laten zien dat ze luistert, uitlegt en bijstuurt.

De paradox van de Nederlandse tevredenheid

Wat de Nederlandse situatie bijzonder maakt, is dat het wantrouwen in de politiek gepaard gaat met een relatief hoge tevredenheid over de samenleving als geheel. In Government at a Glance 2025 noteert de OECD dat Nederlanders hun publieke dienstverlening – van gezondheidszorg tot onderwijs – bovengemiddeld waarderen.

Met andere woorden: burgers zijn vaak tevreden over de uitvoering, maar kritisch over de sturing. Ze vertrouwen hun huisarts, wijkagent of gemeenteambtenaar meer dan de Haagse arena waar beleid wordt bepaald.

Deze paradox zegt iets over Nederland anno 2025: een samenleving die wél functioneert, maar zich onzeker voelt over haar richting; die institutioneel sterk is, maar moreel zoekend.

Vertrouwen als spiegel

De discussie over vertrouwen gaat uiteindelijk niet over cijfers, maar over de relatie tussen burger en bestuur.
Wat burgers ervaren als ‘onbetrouwbaar’ is zelden corruptie of incompetentie; het is vaak het gevoel dat besluiten niet uitlegbaar zijn, dat er geen ruimte is voor nuance of dat verantwoordelijkheid wordt doorgeschoven.

De daling van vertrouwen is dus niet per se een teken van onvrede met de democratie, maar eerder een signaal dat burgers hogere eisen stellen aan haar kwaliteit. Transparantie, rechtvaardigheid en aanspreekbaarheid worden niet langer als extra’s gezien, maar als randvoorwaarden.

Tussen wantrouwen en weerbaarheid

Nederland bevindt zich op een kantelpunt. De bestuurlijke infrastructuur is robuust — de instituties functioneren, de checks and balances werken — maar het onderliggende vertrouwen is broos. Dat is geen reden tot pessimisme, maar wel tot realisme: vertrouwen groeit niet door campagnes of slogans, maar door voorspelbaarheid, eerlijkheid en het vermogen om fouten te erkennen.

Of de komende jaren een herstel of verdere erosie van vertrouwen laten zien, hangt af van hoe bestuurders, politici en instituties omgaan met kritiek. In zekere zin is het dalende vertrouwen niet alleen een probleem, maar ook een kans: een kans om opnieuw te laten zien waar goed bestuur voor staat.


Bronnen:

  • OECD, Survey on the Drivers of Trust in Public Institutions – 2024 Results (data 2023)
  • OECD, Government at a Glance 2025 – Country Note Netherlands
  • Sociaal en Cultureel Planbureau, Burgerperspectieven 2025/1 en Sociale en Culturele Ontwikkelingen 2024
  • Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Vertrouwen in parlement op laagste punt in tien jaar, 2023

Deel dit artikel

Ga snel naar

Programma Post HBO Leergang 2026

Vergroot je kansen op de arbeidsmarkt door te werken aan je persoonlijke ontwikkeling, je competenties en je vaardigheden.

Roeland Doornbosch
Algemeen directeur